Blauwbilgorgels op een paar vierkante meter

Een ijzige, nachtelijke westenwind raast over de nu nog dorre vlakte van een opgespoten eiland dat pal voor een grote stad is bedacht. Daar zal de nieuwbouwwijk Nieuw Holland verrijzen. Een idyllisch gelegen landtong waar de glossy verkoopfolder goed toeven belooft.

De kavel van het alvast tot Zeebodempad gedoopte blok 46 wordt zichtbaar bouwrijp gemaakt en de volgende ochtend gaat de intekening voor de kavels van start.

Vlak na elkaar verschijnen er zes personen die er een nachtje blauwbekken voor over hebben om eerste in de wachtrij te kunnen zijn: Een Antilliaan die in het tussen het zoet en het zout gelegen Hoorn opgroeide; de Marokkaanse Tweede Kamerpoliticus die zich jarenlang inzette voor het belang van alle Nederlanders; de lompe, rechtlijnige Nederlander en womanizer die zijn gezin eindelijk de nodige rust wil gunnen; de geslaagde, ongenaakbare maar danig vernederlandste Turkse zakenvrouw met blauwbilgorgel-roots in Enschede; en ook een Duitse vrouw – zonder een baan en zonder woning, maar met toekomstdromen. En dan is er ook nog een wat mystieke en mysterieuze donkere jongeman van wie we maar weinig zien, maar die zich gaandeweg ontpopt tot een belangrijk kanshebber voor het perceel.

Het maagdelijk stukje nieuw Nederland is nog zonder verleden, zonder pijn of zonde. Zo niet de personen die zich er willen vestigen. We leren ze stukje bij beetje kennen, en krijgen zo inzicht in de teleurstellingen die ze te verwerken kregen, maar ook in de overwinningen die ze boekten. Aanvankelijk lijken ze elkaar naar de keel te staan, maar gaandeweg ontstaat er enig onderling begrip. Daar drijft hun gemeenschappelijk ideaal voor een rechtvaardig Nederland hen toe. Toch is er eentje onder hen die een morele voorsprong heeft: de Afrikaanse vluchteling en asielzoeker.

Het wat al te lang en breed uitgesponnen stuk geeft een beeld van mensen die als allochtoon te boek staan, maar die in al hun eerlijke eenvoud vaak Nederlandser zijn dan we denken. Hun idealen van een samenleving zonder machtsmisbruik staan vaak niet ver af van de visioenen die ‘echte’ Nederlanders daarover hebben. Dat is een mooie boodschap die in het stuk verweven is, maar die het stuk tegelijkertijd al te belerend en voorspelbaar maakt. Gevoegd bij de wisselende acteerprestaties en een weinig inventieve regie, is Mijn Nederland eerder een opmaat voor discussieavonden en een wat achterhaald politiek vormingstoneel zoals we dat nog al te goed uit de late jaren zeventig kennen. Het mooie van het stuk is dat de boodschap aan lijkt te slaan: het publiek bestond uit een mix van de bovengenoemde ‘etnische’ groepen. Dat is een mooi geschenk. Raban, raban, raban!

Gezien: Mijn Nederland door Theater Hekgolf in coproductie met De Balie.  www.hekgolf.nl

Advertentie

Droog Brood smaakt naar meer

Omwille van de smeer

Er werd veel verwacht van hun derde. Als niet door het publiek, dan toch door henzelf. ‘Juist tijdens een economische recessie moet je uit pure overlevingsdrang nu eenmaal voor het grote geld gaan’, weten de heren – nog afgezien van de dure haarimplantaten en vlieglessen die beide heren onontkoombaar voor hun levensgeluk achten. Of, in hun eigen woorden: ‘Om der wille van de smeer likt de kat de kandeleer’, door hen vrij vertaald als ‘Eigenbelang is de drijfveer van vele handelingen.’

Oeroud-hollandse uitdrukking, hen op een onbewaakt moment aan de hand gedaan door de moeder van een van hen. Nu, een avondje Droog Brood is als een avondje over de verwrongen en opgefokte manier waarop we al te vaak met elkaar omgaan, elkaar (mis-)begrijpen en hoe we daarop reageren. Een klassiek genre in het cabaret. Aan de hand van een groot aantal tweegesprekken en ontmoetingen, voornamelijk in een bosrijke omgeving, worden we deelgenoot gemaakt. Het komt wat langzaam op gang, maar als het duo eenmaal op stoom is, dan is het ook goed raak. Onweerstaanbaar grappig, op het flauwe af, en toch geen inhoudsloos gebral. Daarin neemt Droog Brood een voorsprong op punten op hun collega’s van Ajuinen en Look. Daar waar het laatste duo effectbejag nastreeft, gaan de heren van Droog Brood een tandje hoger. Maar niet te hoog. Het blijft allemaal uiterst begrijpelijk en te duiden. Een sublieme timing zorgt vervolgens voor een bijna anderhalf uur schuddebuiken. Maar dat kan ook niet anders met beschermheren als kleinkunstregisseur Ruut Weissman en de steun van een van de Vliegende Panters. In vergelijking met de laatste groep haalt Droog Brood niet zo compromisloos uit, hoewel er toch ook geregeld onder de gordel wordt geraakt. Het cabaret van Droog Brood zoekt meer de nuance op, moet het hebben van de details, en het tijdsverloop. Dat uitermate in hun voordeel werkt. Ook in de huidige drukke tijden van het zap-cabaret. Want de stortvloed aan korte stukjes die ze over de bezoeker uitstrooien, worden ook nog eens verknipt. Modieus, maar het werkt in hun geval. En daar gaat het om.

Gezien op 6 december 2005 in Theater Zuidplein, Rotterdam.