“Dit ballet moet minimaal vijf jaar mee kunnen”

Sieb Posthuma, decor- en kostuumontwerper van een slordige 1,5 miljoen

Met Coppelia bracht Het Nationale Ballet onlangs voor het eerst in dik drie jaar weer eens een avondvullende productie uit die het gezelschap van begin tot eind volledig in eigen huis tot stand bracht. Met een budget van een slordige € 1,5 miljoen, louter aan out of the pocket-kosten, mocht er natuurlijk niets mis gaan. Missie: het grote publiek overtuigen van de houdbaarheid van klassieke dans. Voor het opvallende toneelbeeld, de uitbundige rekwisieten en de cartooneske kostuumontwerpen werd de bekroonde kinderboekenillustrator Sieb – “Ik teken huizen met schoorstenen” – Posthuma ingehuurd.

De eerste brainstormsessies vonden bijna drie jaar geleden plaats in Amsterdam, ten kantore van Het Nationale Ballet, toen choreograaf en artistiek leider Ted Brandsen, dramaturge en librettiste Janine Brogt, kostuumontwerper François-Noël Cherpin en illustrator Sieb Posthuma bijeenkwamen voor het smeden van de eerste plannen. Onderwerp van gesprek was het uitbrengen van een remake van het door kenners wat tuttig beschouwde achttiende-eeuwse ballet Coppelia. Video-opnamen en DVD’s van de oude choreografie werden tevoorschijn gehaald, allerlei films (onder meer van Jacques Tati, Grease, Invasion of the Body Snatchers) bekeken en besproken, de verhaallijn geanalyseerd, en – na enkele sessies – het concept vastgesteld: Coppelia zou een actueel, eigentijds en levenslustig feelgood -ballet worden over de bedrieglijkheid van schone schijn. “Juist in een samenleving die steeds grimmiger wordt is dat heel belangrijk”, licht Brandsen toe. De premièredatum moest ook in dat licht gezien worden: 14 februari, Valentijnsdag.

Posthuma verscheen bij Brandsen voor het eerst op het netvlies toen de illustrator op eigen initiatief met een portfolio onder zijn arm een bezoek bracht aan de artistiek directeur. Maar pas nadat Brandsen een bezoek aan het Diaghilev Festival van 2005 in Groningen had gebracht, was hij ‘om’. Daar werd hij met zijn neus op een immens doek van een slordige duizend vierkante meter geduwd, waarop een tekening van loges vol feestelijk schouwburgpubliek. Was getekend: Sieb Posthuma. Brandsen zag in de illustrator de ideale man voor het toneelbeeld van Coppelia, een productie die hij toen al op de nominatie had staan. Voor Posthuma moet de uitnodiging die erop volgde zoiets zijn geweest als het gevoel van een kind dat voor het eerst met een briefje van tien in een snoepwinkel staat. Als tekenaar is Posthuma’s immers het platte vlak gewend – en als bij toverslag kreeg hij zomaar een derde dimensie op reuzenformaat cadeau. Posthuma: “Het platte vlak is een tamelijk dominant gegeven. Het was verleidelijk om meteen enorm uit te gaan pakken, maar eigenlijk wist ik vrijwel van het begin af aan al dat ik er een levend prentenboek van wilde maken, een soort bewegend pop-up -boek waarin dansers zich evenwel vrijelijk moesten kunnen bewegen. Bovendien wilde ik mijn handelsmerk niet kwijt: een fragiel ogende maar toch stevige en wat grillige, zwarte contourbelijning rond mijn schepsels, waarvan het lijkt alsof die met vulpeninkt en kroontjespen is aangebracht. Dat is de kern van mijn tekenwerk.”

Bambergen, zo heet het pittoreske stadje waar E.T.A. Hoffmann, de Duitse schrijver waarop het oorspronkelijke Coppelia is gebaseerd, woonde. Postuma is er gaan kijken. “Eerst moest ik het feit dat ik een decor mocht ontwerpen, eens goed op me laten inwerken. En al snel daarna ben ik gaan tekenen, tekenen, enorm veel gaan tekenen: drie geheel verschillende aktes, en meer dan honderd kostuums en personages die de vloer zouden bevolken. Mijn opdracht was om naast het toneelbeeld ook leven aan de karakters in te blazen. In mijn boeken ben ik dat ook gewoon.” In het artistieke team werden verhaalconcepten tegen het licht gehouden, schetsen besproken, nieuwe ideeën getoetst, de dramaturgische, logistieke en financiële consequenties getrokken – om daarna opnieuw tekeningen te gaan maken die ten slotte opnieuw weer werden bijgewerkt. “Toch is in alles wat er nu op het podium te zien is, het prille begin van mijn ontwerpen te zien. Daar ben ik wel een beetje trots op”, glimt de kinderboekentekenaar.

Zo’n twee jaar geleden kon Ellen Windhorst, gelegenheidsassistente van Posthuma, een begin kon maken met het vervaardigen van niet één, maar welgeteld liefst drie maquettes – voor iedere akte een – waarin tot in ieder mogelijk detail achter de komma de complete set werd nagebouwd, inclusief opengewerkte kap, trekkenindeling en voorzien van summiere belichtingsmogelijkheden. Toen iedereen na al dat moois wakker schrok, loog het voorlopige eindresultaat er niet om: er moest onder meer een drie meter hoge, op een citruspers gelijkende huisbar komen waarvan het bovendeel echt zou moeten kunnen draaien, een sportschool op miniformaat (toch nog bijna drie meter hoog), een levensgrote kabinetkast – het pièce de résistance (zes meter hoog, zes meter breed en twee meter diep) die tijdens de voorstelling op het podium van zijn plaats verreden zou moeten kunnen worden, en van binnenuit verlichte bomen die tot over zes meter hoogte reikten. Posthuma: “Ik wou graag een ouderwets-futuristische vormgeving. Een beetje zoals de oude Frankenstein-films. Op een gegeven moment heb ik bewust afstand gehouden van de verleidingen die de theatertechniek van tegenwoordig biedt, want dit ballet moet over vijf jaar ook nog mee, al was het maar vanwege de investering.” Toch kriebelde het af en toe bij hem: “Aan de ene kant wilde ik me niet laten verblinden door al het technische potentieel, aan de andere kant zei Ted Brandsen steeds dat ik me niet moest laten weerhouden om te ontwerpen zoals ik het wou. Niets was onmogelijk, zei hij dan. Fantastisch dat ik geheel vrij werd gelaten in mijn keuzes.”

Het decoratelier van Het Nationale Ballet: een onooglijke, enorme grote, grijze blokkendoos in Amsterdam – Zuidoost die het gezelschap deelt met De Nederlandse Opera, zo’n vijf maanden voor de premièredatum. Uit grote kubussen polystyreen, zeg maar piepschuim, worden de stammen voor de zeven, huizenhoge bomen gefiguurzaagd en vanbinnen van een ijzeren frame voorzien. Dat is nodig voor de loodzware kroon van de boom die er straks op komt te rusten. Ondertussen wordt elders in de werkplaats de beschilderde canvas-omspanning van die kroon met behulp van een luchtdrukpistool vastgezet. In nog een ander deel van het pand is inmiddels een sierhekje in elkaar gelast dat later de voet van de boom zal sieren. Op de eerste verdieping trekken intussen op de pc de mogelijkheden – en dus keuzen – voor de trekkenindeling voorbij.

Op zaterdag 3 november is het dan eindelijk zover, er is tijd gemaakt voor een beperkte proefopstelling in Het Muziektheater, die eigenlijk niet meer behelst dan het in aanwezigheid van Brandsen, Posthuma en talloze technici en productielui uittesten van een van de bomen. Dat vindt plaats tegen het decor van de monumentale Romeo en Julia die Het Nationale Ballet ten tijde van de proef in serie speelde. Het levert het surrealistische schouwspel op van typische Posthuma-belijningen in een zwierig en protserig zeventiende-eeuws Verona.

Pas nu worden voor het eerst de enorme omvang en de consequentie zichtbaar die de ontwerptekeningen van Posthuma op de vloer tot gevolg hebben. De stam wordt op zijn plaats gezet, de kroon wordt aan stalen kabels opgehesen, daarna op de boom geplaatst, en aan de boom verankerd. Bekabeling wordt aangesloten, de belichting kan worden uitgeprobeerd. De kleurscrollers in de boom doen voor het eerst hun machtige werk. Van licht oranje naar diep paars, een prachtig gezicht. Het effect wordt met een mobiele telefoon in bewegende beelden gevangen, zodat de in de V.S. woonachtige lichtontwerper James Ingalls een indruk kan worden gegeven van de manier waarop een en ander uitpakt.

Nicholas Sperling, productieleider van Het Nationale Ballet, ziet toe op de test. En zit dan zijn maag met wat gerezen vraagstukken. Want zo te zien moet er nog het nodige worden bijgesteld, en het ziet er volgens hem dan ook naar uit dat er de komende drie maanden nog driftig getimmerd, gelast en geschuurd zal moeten worden – en nog duizenden liters verf moeten worden opgebracht.

Vijf dagen voor de première. Er wordt druk gerepeteerd. Die dag is Coppelia voor het eerst in vol ornaat in Het Muziektheater opgebouwd. Wiebelige parkstoeltjes wachten in het achtertoneel, krullerige bankjes bevolken het zijtoneel, gele puddingpruiken prijken in de coulissen, en een griezelkabinet vol hoofden en ledematen uit papier-maché hangt gezellig griezelig in de kap. Tot aan het laad- en losperron is alles compleet volgestouwd. En dan te weten dat de kabinetkast, de sportschool en de juicebar al op de vloer staan. De achterwand van de eerste akte bestaat uit drie rijen zetvakken van liefst 22 meter breed. Die vormen de contouren van het dorp. Alles wat Posthuma de laatste maanden en jaren heeft getekend, is nu tot in detail op reuzenformaat nagebouwd en op talloze karren gemonteerd. Die kunnen pneumatisch op rollers worden getild, waardoor ze zonder al te veel spierkracht verrijdbaar zijn geworden.

In de coulissen regelt voorstellingleider Margus Spekkers vanaf de inspiciëntenlessenaar de gang van zaken, bepaalt de do’s en don’ts, en instrueert in de coulissen de medewerkers van de Technische Organisatie over de timing van de changementen. Na een keer of wat loopt alles waarschijnlijk gesmeerd, maar nu is er nog veel af te stemmen. Op de vloer ziet Ted Brandsen voor het eerst real time hoe zijn voorstelling eruit komt te zien, terwijl de dansers zich in hun kleurrijke en soms buitenissige kostuums hijsen, warmen ander zich op of zijn aan het spacen.

In de zaal draait ontwerper James Ingalls druk aan de knoppen van de lichtcomputer. Hij is pas een dag eerder gearriveerd en heeft zich tot nu toe eigenlijk alleen met behulp van gemailde foto’s en de eerder ter sprake gebrachte opnamen een beeld kunnen vormen van het te vormen toneelbeeld. Hij wordt evenwel geacht in niet meer dan vijf repetitiedagen een betoverend ontwerp tot stand te brengen.

Voor productieleider Nicholas Sperling breekt nu een nog hectischer periode dan vooreerst aan. Na drie jaar voorbereidingstijd en een budget van 1,3 miljoen euro mag er absoluut niets mis gaan. Na de wijzigingen die als gevolg van de testopstelling in november zijn doorgevoerd, is de rek er inmiddels uit. Sperling: “Er zijn in de tussentijd bijvoorbeeld nieuwe, wat ruwer en rafeliger uitziende hekjes in elkaar gelast die de tekenlijn van Posthuma beter tot uitdrukking brengen. Daarna zijn ze nog eens omzwachteld met zwart tape, waardoor optische verdikkingen rond de staven zijn ontstaan.” De bomen zelf zijn eveneens onder handen genomen. De uit twee delen bestaande gevaarten werden aanvankelijk op elkaar gemonteerd. “Uit veiligheidsoogpunt werd dat te labiel geacht voor zo’n bijna een ton wegend decorelement. Er is voor gekozen om de kroon vanuit de kap te laten neerdalen op een zoeker. De kroon duwt nu niet meer met zijn volle, lompe gewicht op de stam, maar hangt aan aluminium staanders, en die zijn op hun beurt aan een van de trekken zijn bevestigd. Er is nu wel kans op heel lichtjes heen en weer zwiepen van de kroon tijdens de voorstelling door het springen van de dansers, maar de constructie is zo wel veel veiliger. Voor dansers en technici.”

Een delicaat punt bleek ook de wijze waarop de bomen van binnenuit werden aangelicht. De kroon van de boom is een platte, zo’n dertig centimeter diepe kast met een opstaande rand, die is omsloten door een canvas doek. De kleurscrollers in de boom veroorzaakten een teveel aan warmte. Eerder werden led’s geprobeerd, maar die bleken te kwetsbaar. De oplossing is gevonden in het gebruik van in serie geschakelde kopspiegellampen. “De kroon van de boom kan echter niet meer van iedere gewenste kleur verschieten, want de achterwand van de kast is hierin bepalend geworden”, aldus Sperling. Eerder had Posthuma al af moeten zien van zijn plan om voor de kroon van de bomen lampionnen te gebruiken. Ze zouden eenvoudigweg te breed zijn aan de trekken, en zouden niet de kap in gehesen kunnen worden. Posthuma: “En ik realiseerde me al snel dat iets dergelijks niet zou passen in het tweedimensionale beeld dat mij voor ogen stond’. Ook heeft Posthuma een projectie geschrapt. “Ik wilde aan de hand van filmbeelden tonen hoe personages uit Coppelia een make-over ondergingen. Die realiteit verhoudt zich echter wat lastig ten opzichte van de tekenwereld die ik had opgebouwd.” En hij verzucht: “Soms is het echt kill your darlings.”

Nog twee dagen te gaan. Posthuma heeft plaatsgenomen in de zaal, vlakbij Ingalls, omringd door enkele medewerkers van de Technische Organisatie. Hij wil graag dat de megalomane kabinetkast wordt overgeschilderd, want die ziet er niet uit zoals hem het ooit voor ogen stond. Met in totaal slechts vijf stage-dagen en na bijna drie jaar van voorbereidingen treffen schiet de stressmeter bij vrijwel alle betrokkenen nu toch wel in het rood. Niettemin wordt alles gefikst.

De dag erna vallen alle puzzelstukjes keurig in elkaar. Voor het eerst wordt er gerepeteerd met live muziek, waarvoor een compleet symfonieorkest is besteld: Holland Symfonia onder leiding van dirigent Boris Gruzin. Pas na die voorgenerale kan het artistieke team pas echt bepalen of hun onderneming als geslaagd kan worden geboekstaafd. Na afloop zijn de gezichten van de betrokkenen opgeklaard. Alles is naar wens verlopen. Het wachten is slechts op de première.

Trotse gezichten, glimmende pakken, luchtballonnen in de foyer: het is Valentijnsdag, de première van deze voorstelling vol schone schijn en echte liefde is nakende. Posthuma toont zich vooraf al in zijn nopjes met het geheel: “Vrijwel alles is precies zo uitgepakt zoals ik het bij het begin ooit in mijn hoofd had. Ik heb als het ware mijn handschrift in handen van de technische ploeg van Het Nationale Ballet gegeven en het had eigenlijk nauwelijks beter kunnen uitpakken.” De première verloopt gladjes. Iedereen is opgetogen. Behalve de technici van Het Muziektheater: al een dag later moet Kat’a Kabanova van De Nederlandse Opera alweer in volle glorie te zien zijn. Weer een prestatie van formaat.

kaders

Coppelia
Voor het eerst na bijna dertig jaar was het zeventiende-eeuwse ballet Coppelia van danslegende Marius Petipa en Arthur Saint-Léon weer in Nederland te zien. In februari van dit jaar bracht Het Nationale Ballet de choreografie op muziek van Léo Delibes in première in Het Muziektheater te Amsterdam, de thuisbasis van het grootste dansgezelschap van Nederland, een huis dat het deelt met De Nederlandse Opera.

De aloude komedie Coppelia is het verhaal over een dorpsjongen (Franz) en –meisje (Swanhilda), die op het punt van trouwen staan met elkaar. De plotselinge verschijning van de mooie Coppelia brengt Franz uit evenwicht. Coppelia is zo mooi dat ze Franz een dag voor zijn huwelijk weet te verleiden tot een heimelijk bezoek. Haar woning blijkt een laboratorium waar de sinistere Dr. Coppelius huist. Swanhilda heeft inmiddels lucht gekregen van Franz’ escapade en is hem gaan zoeken. In het lab van de dokter aangekomen ontdekt ze dat Coppelia een mechanische pop is, en dat de dokter op het punt staat om Franz te bedwelmen. Daar weet ze een stokje voor te steken – en Franz te redden. Eind goed, al goed. De bruiloft kan gelukkig doorgang vinden.

Waar het oorspronkelijke verhaal als commentaar bedoeld is op de mechanisering van het wereldbeeld (industrialisatie, trein) die in die ontstaansperiode van dit ballet hevig doorzette, is Coppelia bij Het Nationale Ballet een verhaal over schone schijn en echte liefde, ware liefde en de maakbaarheid van het leven. Het lab is vervangen door een kliniek voor total make-over waar botoxbehandelingen, nose jobs en borstvergrotingen worden uitgevoerd. Betekenisvol is die kliniek, want die staat voor de moderne tijd. Het toneelbeeld geeft dan ook niet langer een lieflijk, folkloristisch dorpstafereel te zien, maar een stripboek met oversizede decorelementen en personages die zo uit een stripboek zouden kunnen komen.

Met de voorstelling werpt choreograaf Ted Brandsen de vraag op of en in hoeverre plastische chirurgie goed te praten is. “De wens om altijd aantrekkelijk, jeugdig en energiek te zijn en te blijven is in onze wereld heel belangrijk geworden”, zegt Brandsen, “en schept een markt. Wie die markt weet te bespelen is verzekerd van succes. Het is de vraag of die commerciële benadering niet in de weg staat van integriteit en blijvend geluk.” Afgezien van enkele dramaturgische aanpassingen is het verhaal in grote lijnen overeind gebleven.

Biografie Sieb Posthuma
Sieb Posthuma studeerde af aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Hoewel zijn werk uiteenlopende gebieden bestrijkt, dankt hij zijn bekendheid vooral aan zijn werk als kinderboekenschrijver en -illustrator.
Zijn eerste opdrachten waren echter voornamelijk gericht op volwassenen:
Posthuma tekende tien jaar lang een wekelijkse politieke prent voor NRC
Handelsblad, werkte voor HP / De Tijd, maakte boekomslagen en ontwierp deKinderpostzegels 2000.
In 2001 kwam zijn eerste, zelfgeschreven en geïllustreerde prentenboek
Rintje uit, waarvoor zijn eigen – gelijknamige – hond model stond. Het
boek werd bekroond met een Vlag en Wimpel en vertaald in het Engels,
Spaans, Japans en Italiaans. Inmiddels telt de Rintje-reeks vijf boeken,
heeft de hond een eigen kaartenlijn en schrijft Posthuma wekelijks een
Rintje-verhaal in NRC Handelsblad. Een animatieserie voor televisie is in
voorbereiding.
Ook schreef en illustreerde Posthuma het prentenboek Mannetje Jas –
waarvan een ‘visuele muziekvoorstelling’ gepland staat voor het
theaterseizoen 2009 – 2010; en het gelegenheidsboek Tippie, de
verhalenvangster
, dat hij maakte voor de opening van de nieuwe Openbare Bibliotheek in Amsterdam.
Daarnaast illustreerde hij met veel succes teksten van andere auteurs. Zo
won hij onder meer een Vlag en Wimpel voor zijn illustraties in het
prentenboekje-met-cd Peter en de Wolf (2005) en kreeg hij vorig jaar een
Zilveren Penseel voor zijn tekeningen bij Feodoor heeft zeven zussen van
kinderboekenschrijfster Marjet Huiberts.
In 2005 maakte Posthuma zijn eerste decorontwerp, voor het Diaghilev
Festival in Groningen. Dit ontwerp was – naast zijn kinderboeken –
aanleiding voor Ted Brandsen om hem te vragen de vormgeving van Coppelia voor zijn rekening te nemen.

www.rintje.nl

De radiografisch bestuurde kast
De radiografisch bestuurde, bijna zes meter hoge en brede kabinetkast uit Coppelia rijdt en roteert tijdens de voorstelling live op het podium. Technicus / uitvinder Ruud Sloos legt uit: “De kast staat op vier zwenkwielen en twee wielnaaf-motoren van Alpatech, die elektrisch worden aangedreven. De wielnaven hebben we eerst in een planetaire bak gezet en dat geheel vervolgens op een draaikrans gemonteerd. Daaromheen is een ketting aangebracht. Die ketting wordt aangedreven door een traploze, geruisloze elektromotor van 24-volts gelijkstroom. De radiografische besturing gebeurt met behulp van een 40 MHz Futaba afstandsbediening, feitelijk een huis-tuin- en keuken –apparaatje, zoals je dat ook wel ziet bij modelautootjes of -vliegtuigjes. Door de joysticks van de afstandsbediening te bewegen kan ik de kast krijgen waar ik die maar hebben wil, in iedere gewenste snelheid. Het parkoers luistert erg nauw ja, want voortdurend bewegen dansers langs en om de kast heen, en je hebt te maken met de specifieke eigenschappen van een balletvloer. Als ik ziek word? Tja, dat is pech, maar dan moet ik toch echt komen opdraven, weer of geen weer. Het vergt namelijk wat ervaring voordat je met dit geheel overweg kunt.”

Fact & figures Coppelia
In de 7 bomen zitten 650 stuks 60 wattkopspiegellampen. De grootste van de bomen slurpt 8,5 kW op, daarom wordt deze gevoed door een 10 kW-kabel. In de zetvakken die de huizenrij verbeelden zitten 150 lampjes in 25 watt mat. In de gehele productie is 500 meter aan prikkabel gebruikt, en zijn er ongeveer 800 fittingen verwerkt. In het prieel dat in de derde akte wordt gebruikt, zit 60 meter aan led-strengen, met om de 4 centimeter een lampje.
In de immense Coppelia-kast zitten 32 led-strippen van 1.70 meter lang, en ook daar om de 4 centimeter een lampje. Verder wordt er gebruik gemaakt van de belichtingsmogelijkheden die Het Muziektheater standaard in huis heeft. Voor Coppelia worden daarvan zo’n 500 lampen ingezet, met onder meer bewegend licht en zo’n 150 kleurscrollers.
Van de om en bij 95 trekken in Het Muziektheater waren er dik 50 in gebruik voor Coppelia.

Het Nationale Ballet
Het instandhouden van werken uit het klassiek-romantische repertoire is een van de kerntaken van Het Nationale Ballet. Giselle, La Sylphide, The Sleeping Beauty, Notenkraker en Het Zwanenmeer zijn daar voorbeelden van. Vaak gaat het hierbij om aangekochte producties: decors en kostuums zijn al ontworpen en de choreografie staat vast. In huis hoeft er dus niet veel te gebeuren. Het uitbrengen van een geheel eigen versie houdt in dat het gehele productieproces in eigen huis gebeurt. Een kostbare zaak, gezien het feit dat Het Nationale Ballet zo’n tachtig dansers in het tableau heeft, en de vloer van Het Muziektheater tot de grootste van Europa behoort.
Naast klassiek-romantische werken brengt Het Nationale Ballet overigens ook werken uit de vorige eeuw (Balanchine, Les Ballets Russes) en er staan er geregeld premières van hedendaagse dansmakers op het programma: Ratmansky, Forsythe, Schläpfer, Van Manen.

© Eric Korsten

Plaats een reactie