Victorine Hefting Prijs voor Rebecca van Leeuwen, directeur Jeugdtheaterschool Rabarber
Georgina Verbaan, Bas Muys, Barry Atsma en Frank Evenblij – alias ‘DWDD-Jakhals’: het zijn maar enkele van onderhand honderden die onder haar vleugels bij Jeugdtheaterschool Rabarber de grondbeginselen van het theatervak kregen onderwezen. Onlangs ontving ze uit handen van de Haagse cultuurwethouder Marieke Bolle de Victorine Hefting Prijs.
Moeder van een hele grote familie, zo voelt ze zich: Rebecca van Leeuwen, de directeur van de school die binnenkort 25 jaar jong is. Frank Evenblij en Bas Muys lopen er geregeld binnen en vragen dan steevast hoe het met haar en haar school gaat. Ook leuk: “Ouders die hun kinderen bij ons les laten nemen, die hier vroeger zelf les hebben gehad. En enkele van de huidige docenten heb ik hier zien opgroeien.” Ondertussen zijn pupillen van haar uitgezwermd. Jongste doorgebroken talent is presentatrice Jessica Mendels, die onder meer voor RTL het programma Camping Life presenteert. En Chara voor in ’t Holt speelt mee in de rolprent De Hel van ‘63.
De jury van de Victorine Hefting Prijs, een gemeentelijke onderscheiding die in 1988 werd ingesteld, was unaniem in zijn oordeel: ‘Ze speelt al jaren een sleutelrol in de cultuureducatie en de talentontwikkeling in Den Haag. Ze heeft ervoor gezorgd dat Jeugdtheaterschool Rabarber (…)binnen als buiten de Haagse stadsgrenzen een enorme bekendheid heeft opgebouwd.’ Of ze de prijs als een persoonlijke erkenning ervaart, antwoordt ze allereerst met een welgemeend dankjewel aan allen die haar omringen. Daarna: “Ik zie de onderscheiding als een erkenning voor het werkveld van de kunst- en theatereducatie. Niet alleen in deze stad maar ook vrijwel overal elders in het land nemen jeugdtheaterscholen tegenwoordig een belangrijke plaats in waar het gaat om verantwoorde vrijetijdsbesteding. Voor mij persoonlijk betekent het dat werken voor en met kinderen en jong volwassenen nu eindelijk echt serieus wordt genomen. Dat ikzelf in dat proces een rol heb gespeeld, komt op de tweede plaats.”
De Victorine Hefting Prijs is bedoeld voor emancipatorisch ingestelde Haagse vrouwen. Prijswinnaars waren onder meer Vera Yanovshtchinsky, Bibeb, Sacha Bulthuis, Miranda van Kralingen, Sabine Kupferberg en Tonke Dragt. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van vijfduizend euro. Naamgeefster Victorine Hefting, Haags kunsthistoricus en vrouwenvoorvechtster, was tussen 1947 en 1950 directeur van het Haags Gemeentemuseum, waar ze, onder meer, een pedagogische afdeling opzette. Bij het grote publiek kreeg ze bekendheid door een opmerkelijk tv-optreden in 1988, bij Adriaan van Dis, waar ze kleurrijk uitweidde over, en korte metten maakte, met relaties die ze zei te hebben gehad met enkele vooraanstaande heren uit het allerhoogste Nederlandse cultuurleven. Hefting wist altijd haar mannetje staan, en nam daarbij geen enkel blad voor de mond.
Eenzelfde onstuimigheid kenmerkt in aanleg ook Rebecca van Leeuwen. Type hyperactief. Waar zij is, vult zij de ruimte met haar aanwezigheid, ogenschijnlijke vanzelfsprekend, dadelijk en onvermijdelijk. Niet dat ze op die aandacht uit is, het is eerder dat door haar uitgesproken mening over ongeveer alles, in welk gezelschap dan ook, de ogen snel naar haar uitgaan. Klein van stuk. En een desondanks van verre herkenbaar en doordringende stemgeluid, terwijl het breedgerande bloedrode montuur van de opvallende bril haar bijna terloops gezag verschaft. Haar positie als directeur van Jeugdtheaterschool Rabarber, noch die uitgesproken persoonlijkheid ten spijt ziet ze zichzelf niet als een activiste pur sang. Destijds werd ze door de buitenwacht zelfs gezien als ‘dat keurige Haagse meisje’, een jong kind dat nog maar net daarvoor thuis uitgevlogen. “En dat was ik in de kern toen ook.” In bloemrijke woorden herinnert ze zich dat ze tijdens haar studietijd aan de Maastrichtse Toneelschool eens meedeed aan een demonstratie van de plaatselijke afdeling van de Partij van de Arbeid. Wim Serlie, haar toenmalige vriend en inmiddels jarenlang trouwe echtgenoot, had haar daartoe overgehaald, bijna tegen haar zin in: “Ik kwam niet verder dan het ballen van een uiterst twijfelachtig samengeknepen vuistje, op een arm die ik maar nét halfhooggeheven kon krijgen.”
Volgens eigen zeggen was ze nooit een hard core feministe. “Ze hadden me maar te nemen zoals ik was. Als dat als feministisch gezien wordt, het zij zo. Misschien was ik het vanbinnen, maar ik vond daar nooit grote woorden voor nodig.” Wel viel het haar op dat bij haar aantreden als directeur maar bijster weinig vrouwen de lakens uitdeelden, niet in de politiek, in het bedrijfsleven noch in de cultuur. “Vergaderingen gaven een mannenlandschap te zien. Tegenwoordig zie je gelukkig veel meer vrouwen aan het roer”, aldus de moeder van Jisse (1983) en Yoni (1987).
Agogisch werk
Onderwijzeres wou ze worden, pedagogische academie, met als hartewens om les te geven in de Schilderswijk. “Ik wou daar ik weet niet wat veranderen.” Maar toen een van haar vriendinnen naar de toneelschool op auditie wou, ging ze mee. Haar voorliefde voor toneel komt voort uit haar vader, die de eerste antiekzaak op de Denneweg dreef. “Hij leverde rekwisieten aan de Haagse Comedie. Daardoor kon ik vaak naar de Koninklijke Schouwburg. En bij ons om de hoek was Theater PePijn. Geweldig vond ik dat.” Zij werd aangenomen op ‘Maastricht’, haar vriendin niet. “De Makersopleiding, agogische toneelkunstenaar, heette het toen nog. Pas jaren later is dat veranderd in ‘docent drama’.” Zelf op het toneel staan, toneelspelen, dat was haar ding niet, zo ontdekte ze al snel. “Ik vond het leuker om mensen ergens te brengen dan om zelf in de volgspots te staan.” Na haar afstuderen in 1979 trad ze in dienst bij Eva Bals jeugdtheatergroep Speeltheater Gent. Net toen ze daar haar eerste regie zou gaan doen, werd ze door de AVRO benaderd. Ze had er haar eindstage voor de Toneelschool doorlopen. Ze werd gevraagd om bij Ad Vissers TopPop te komen werken als presentatiebegeleider. Bij de AVRO heeft ze zes jaar gestalte gegeven aan het dramabeleid. “Ik schreef speelfilms en scripts, of deed de spelregie, voor onder meer Mensen zoals jij en ik van Kees Brusse. Als eerste in Nederland maakte ik er een satirisch kinderprogramma waarin kinderen en ouders acteerden. Ik zat ik in de redactie van kinderprogramma’s: Wat je zegt ben je zelf en Stuif’es in. Steeds als er kinderen op de proppen kwamen, werd ik erbij gehaald. Toen Len van der Maaten mij op een dag vroeg om in Den Haag haar in 1973 opgerichte kindertoneelgroep over te nemen omdat zij naar het Midden-Oosten vertrok, deed zich voor mij de luxe voor dat ik ook tot hoofd drama bij de AVRO kon opklimmen. Maar op dat moment achtte ik mezelf daar niet rijp voor. En dus koos ik voor de jeugd, en voor Den Haag. Ik was toen 29. De groep die ik overnam was het kleinschalige Haagse kindertheater Van Alles Wat, dat met ongeveer veertig kinderen vooral sprookjes verbeeldde. Jeugdtheaterschool Rabarber zoals dat nu functioneert bestond toen eigenlijk helemaal nog niet.”
Volwaardig theater
Haar robuuste handen veranderden het theaterlandschap. Met haar kwam er in Nederland een theatergenre bij: theater dat dóór kinderen en jongeren groep werd gespeeld. “Kinder- of jeugdtheater was synoniem met volwassenen die toneelspeelden voor kinderen. Ik wilde kinderen serieus nemen in hun spel en in de manier waarop ze les kregen.” Als vliegwiel dienden de eindpresentaties, die werden omgesmeed tot echte theatervoorstellingen. Revolutionair. “Zoiets bestond toen eigenlijk niet,” legt ze uit. Het bleek een gouden greep, zo eind jaren tachtig, met als eerste zoete herinneringen een aandoenlijke David Copperfield, in de oude Staatsdrukkerij aan de Fluwelen Burgwal, en Koning van Katoren, in het Scheveningse Theater aan de Haven. Sindsdien is het kriebelen nooit meer opgehouden: jaarlijks, meestal zo rond de kerstdagen, brengt Rabarber een grote, feestelijke productie uit, zoals verleden week nog Sjakie en de Chocoladefabriek. Traditiegetrouw tekent Wim Serlie, bekend van de TV West-serie Pauwen & Reiger, voor de regie. Rebecca: “Een voorstelling in een echt theater verschilt wezenlijk van een eindpresentatie. Daarin kon het gebeuren dat iemand bij wijze van spreken een half jaar lang moest oefenen op de rol van boom die op het toneel van links naar rechts beweegt. Dat werkt dus niet. Bij ons kreeg iedereen les in alle aspecten van het theatervak, en al die verworvenheden werden aangesproken als we een productie gingen maken.”
De jeugd van tegenwoordig
In de tijdspanne vanaf 1984 is Rabarber – als regisseurs een onverstaanbaar geroezemoes willen creëren laten ze acteurs en figuranten snel achter elkaar ‘rabarber’ zeggen – uitgegroeid tot een goed geoutilleerde theaterinstelling. Aan de Bilderdijkstraat in Den Haag, voorheen de centrale vestiging van de Openbare Bibliotheek, is een mooie en ruime voorziening verrezen, inclusief een hippe kantine, twee repetitiestudio’s en een heus eigen theatertje, Merlijn. Ze acht het van wezenlijk belang dat kinderen al op jonge leeftijd actief met kunst in aanraking worden gebracht – “dus niet alleen door thuis achterovergezeten in een luie stoel te koekeloeren naar de tv.” Wekelijks krijgen er zo’n 1150 leerlingen tussen de zeven en de zesentwintig jaar les in allerhande theatervaardigheden: toneellessen, workshops in beweging en dans, zang, dramaturgie, oriëntatielessen in decor- en kostuumontwerpen. “De misschien honderd die verder gaan in het vak, willen vaak niet eens in de eerste plaats toneelspelen, maar als tv-wetenschapper, kostuumontwerper of regisseur de kost gaan verdienen.” Er zijn basisklassen, opleidings-, musical- en productieklassen tot Landelijke Oriëntatiecursussen voor Theaterscholen en zogeheten 18+-klassen. Er is een aanbod voor Down-kinderen en een vaste samenwerking met het Haagse Dalton College. “En pasgeleden ben ik samen met de Toneelschool Maastricht het Tussenjaar begonnen, voor jongeren die verder willen in het vak, die auditie willen gaan doen. Ze hebben vaak geen idee wat zo’n opleiding inhoudt, nu krijgen ze tenminste een redelijk idee.” Ze moeten ook geregeld voorstellingen bezoeken. “Dat moet je bij ze aanwakkeren. Toneelkijken doen ze niet uit zichzelf.”
In die 25 jaar zijn kinderen opvallend veel mondiger geworden, zegt ze, weten kinderen veel beter dan vroeger wat ze willen. “Ze bellen tegenwoordig zélf als ze ‘op Rabarber’ willen.” Bij het aanmelden vraag ik meteen: wil je beroemd worden, lijkt het je gewoon leuk om te doen of wil je leren toneelspelen?” Want shows als So you think you can dance en Idols hebben de uitwerking van een magneet op haar school, terwijl het haar juist gaat om het leerproces. “Theatermaken is vooral leuk en vormend. Van mij hoeven ze echt niet per se allemaal acteur te worden.” Veel van haar oud-leerlingen vertellen haar dat ze nog altijd profijt hebben van de lessen. Triomfantelijk: “Dan zeggen ze tegen me dat ze zonder problemen in het openbaar kunnen spreken of gemakkelijk sociale contacten aangaan.”
In nóg eens vijfentwintig jaar Rabarber ziet Van Leeuwen (1953) geen probleem. “Ik ben niet één leerling kwijtgeraakt door de crisis. Ik denk dat er altijd behoefte blijft aan toneel- en theaterlessen, aan het kanaliseren van creativiteit, het uitdrukken van zelfexpressie. Hooguit dat accenten verschuiven, zoals de laatste jaren van dans naar bijvoorbeeld hiphop en street dance. Ik zet graag nieuwe kunstvormen in, ze bieden veel cross-overmogelijkheden en werken drempelverlagend. Daarbij houden ze mijzelf jong, en de leerlingen wakker.”
Wel hoopt ze dat kinderen niet nog meer dan nu consumptief besmet raken. “Ik zie ze hier in de kantine vaak zitten wachten, eigen pc in de aanslag, gamecomputer in de hand, terwijl ze ondertussen gebiologeerd met hun telefoon aan het pielen zijn.” De veronderstelde toegenomen individualisering heeft haar tot nog toe evenwel geen windeieren gelegd, zo constateert ‘mevrouw Rabarber’ tevreden. “Want waarom heb ik dan meer leerlingen dan voorheen?”
Haar droombeeld: “Dat over 25 jaar ieder kind in Den Haag zijn weg hiernaartoe eens gevonden heeft.” Want bevolkten vroeger vooral kinderen uit gegoede wijken haar school, tegenwoordig staat een dwarsdoorsnede van de Haagse bevolking ingeschreven. Van Leeuwen: “’Rabarberkinderen’ komen allang niet meer alleen uit de Archipelbuurt. Je kunt bij ons met de Ooievaarspas terecht, we zijn echt niet alleen voor de happy few. En als een kind echt geen geld heeft, dan mag die van mij tóch komen. Desnoods gratis. Dat komt best wel eens voor.”