Crisis bij de Koninklijke Schouwburg

Fusie met Nationale Toneel onderwerp van onderzoek, toekomst onduidelijk

Den Haag Centraal
Door Annerieke Simeone en Eric Korsten

Hedwig Verhoeven, zakelijk directeur van de Koninklijke Schouwburg (KS), heeft per 1 december haar werkzaamheden neergelegd. Dat blijkt uit een mail bestemd voor externe relaties. De reden is ‘een verschil van inzicht over de toekomstige aansturing van de Koninklijke Schouwburg’. Wat dat verschil van inzicht is, wil Pierre Heijnen, voorzitter van de Raad van Toezicht (RvT) van de KS, niet zeggen. “Dat is iets tussen werkgever en werknemer”. Ook Verhoeven onthoudt zich van commentaar over de toedracht: “Dat heb ik zo afgesproken en dat lijkt mij het beste voor de Schouwburg”.

Simon van Driel, voormalig lid van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer en nu werkzaam in meerdere bestuursfuncties, neemt haar werkzaamheden tijdelijk waar. Van Driel wil niks loslaten over de kwestie, behalve dat hij begin januari meer duidelijkheid kan bieden over de toekomstvisie van de Schouwburg. Verhoeven werd in 2010 aangesteld ‘om een intensievere samenwerking met collega-instellingen te realiseren en de relaties met de zakelijke markt te verdiepen’. De RvT laat weten dat Verhoeven ‘een gezonde financiële basis achterlaat’. Toch liep de samenwerking met het personeel weleens stroef. Intern werd ze gezien als ‘iemand die moeilijk beslissingen neemt’. In de Haagse theaterwereld is het eveneens geen geheim dat Verhoeven en artistiek directeur Oscar Wibaut moeilijk door een deur konden. Een enkeling speculeert zelfs dat zij een rol speelde in de burn-out die Wibaut een jaar geleden kreeg. Maar nu Verhoeven van het podium is verdwenen, is het nog maar de vraag of Wibaut zelf mag aanblijven. Heijnen geeft geen uitsluitsel: “Ik kan daar geen enkele mededeling over doen”. Wibaut was zelf niet bereikbaar voor commentaar.

Simons
Ondertussen lijkt ook de toekomst van de zogenaamde Toneelalliantie, een samenwerking tussen de KS, het Nationale Toneel, de Theaters Diligentia/Pepijn en Theater aan het Spui in het gedrang te komen. Cees Debets, directeur van Theater aan het Spui, maakt zich zorgen. “We hebben nu wel praktische zaken geregeld, zoals een gezamenlijk ticketsysteem, maar verder hebben we elkaar weinig meer gesproken sinds de ziekte van Oscar”. Een echte artistieke signatuur ontbreekt volgens hem. “Ik ben benieuwd naar de koers die Van Driel gaat varen. De tijd gaat dringen, want volgend jaar moeten ideeën voor een nieuw kunstenplan op tafel liggen”.

Volgens een ingewijde bron binnen de KS geldt de situatie rond Johan Simons in Rotterdam als lichtend voorbeeld voor de Haagse schouwburg Vanaf 2017 wordt Simons artistiek directeur van Theater Rotterdam, een collectief waarin Ro Theater, Rotterdamse Schouwburg, Wunderbaum en Productiehuis Rotterdam zich hebben verenigd. In de Haagse equivalent zou artistiek leider van het Nationale Toneel (NT), Theu Boermans, naar voren kunnen worden geschoven. Maar ook andere allianties behoren tot de mogelijkheden. Hoewel Heijnen daar eveneens geen concrete uitspraken over wil doen, is volgens hem ‘alles denkbaar’. Pien van Gemert, hoofd communicatie van het NT, bevestigt dat er gekeken wordt naar een intensievere samenwerking tussen beide podia, maar ontkent dat Boermans daarin een bijzondere rol zal spelen.

Advertentie

‘See the music, hear the dance’

Aforismen van George Balanchine

De uitgave By George Balanchine, a booklet of quotations verscheen in 1984, het jaar van Balanchines overlijden. Het staat vol tegelwijsheden en aforismen van de grote balletvernieuwer van de twintigste eeuw.

‘Ik wil geen mensen die wíllen dansen, ik wil mensen die móeten dansen.’ George Balanchine strooide wát graag met aforismen. ‘Zie de muziek, hoor de dans’, is een andere veelgeciteerde uitspraak die veelvuldig uit zijn mond werd opgetekend.

Zijn uitspraken klinken vaak even spontaan en uitbundig als cryptisch. Het internet staat er dan ook vol mee. Hij deed geen moeite om origineel te zijn en tapte kwistig uit een vaatje waarin in ieder geval Poesjkin, Goethe, Shakespeare, de Bijbel, Grieks-orthodoxe kerkvaders, Abraham Lincoln en Paul Valéry een voorkeursplaatsje hadden bemachtigd. Niet het makkelijkste rijtje zogezegd. Dat zegt toch wel iets over zijn erudiete voorkomen – hoewel hij als literatuurverslinder niet bepaald een veelvraat was. Veeleer legde hij de hand op populairwetenschappelijke lectuur. Zijn studietijd in Petrograd had hem echter ondubbelzinnig verrijkt met Russisch erfgoed. Bovendien dreef dat onderricht juist op fascinatie voor indertijd vaak geminachte kunstdisciplines als dans, film en circus.

Balanchine had een beschouwende aard, een neiging tot overpeinzen die hem als geboren Rus bepaald niet vreemd was. Gevoegd bij zijn geestige inslag en de woordelijk niet altijd perfecte beheersing van de Engelse taal, komen zijn uitspraken soms over als rijmelarijen. Maar je kon er donder op zeggen dat, als hij besloot voor even een les stil te leggen of een interview toe te staan, hij iets zou zeggen dat je allerwegen zou bijblijven. Vele woorden, gesprekken, ontmoetingen en interviews met hem werden zo geboekstaafd. In de meerderheid van die gevallen wordt er echter gesproken over hem, niet mét hem.

Een prachtig en zorgvuldig opgetekend gesprek mét Balanchine is te vinden in Portrait of Mr. B, waarin de gekende kunstjournalist Jonathan Cott woordelijk zijn gesprek met Balanchine weergeeft. Balanchine en Cott verschaffen in twee gesprekken opheldering over onder meer Balanchines verhouding tot muziek en de natuur van dans. Cott werpt Balanchine een uitspraak van de Franse dichter Mallarmé voor de voeten waarin deze stelt dat ‘een danser schrijft met zijn lijf’. Balanchine gaat erin mee, vanzelfsprekend, maar vermijdt meteen daarna de oppervlakte door de geloofsdiepte in te duiken: ‘Maar niet met woorden. Weet je, ik heb een boodschap. Iedereen is op aarde om te dienen. En waarschijnlijk ben ik hierheen gezonden om te kijken en luisteren – dat is alles wat ik kan doen. Ik kan niet iets zien dat niet bestaat. Ik creëer niets en vind niets uit, ik stel slechts samen. God heeft alles geschapen – kleuren, bloemen, taal; en om een of andere reden moest er een Moeder zijn. Het is ieders zaak te kiezen. Hoe sterker je kiest, hoe verbazingwekkender het onderwerp van je keuze is. Maar daarmee kan ik nog allerminst verklaren wat ikzelf precies doe.’

Cott gaat verder en brengt een uitspraak van de negentiende muziekcriticus Eduard Hanslick – bewonderaar van Johannes Brahms en Antonín Dvořák en tegenstander van Richard Wagner en Anton Bruckner – naar voren waarin deze beweert dat ‘muziek een principekwestie is van vorm in bewegende geluiden’. ‘Zeker’, antwoordt Balanchine. ‘Je hebt geluid nodig om te kunnen dansen. Ik heb muziek nodig waarop je kunt bewegen. Je moet de muziek hóren – haar timbre en de manier waarop geluid is toegepast. Muziek is voor mij een aquarium met dansers erin, alomvattend, als vissen in het water. Sommige choreografen nemen een belangrijk muziekwerk en geven hun choreografie vervolgens een afwijkende en daarom ontoereikende titel mee. Een pianoconcert van Brahms ‘Regenboog’ noemen bijvoorbeeld. Maar ja, Brahms schreef geen regenboog. Ikzelf ben niet in staat een choreografie op muziek van Brahms of Beethoven te maken, afgezien misschien van enkele delen uit een groter werk. Maar je kunt gewoonweg niet een complete symfonie van ze nemen om er een choreografie op los te laten.’

Cott brengt vervolgens Stravinsky ter sprake en merkt op dat Balanchine zich nooit aan Le sacre du Printemps heeft gewaagd. Balanchine: ‘Het is onmogelijk, verschrikkelijk. Niemand kan dat werk aan. En ook Les Noces is onmogelijk te doen. Er zou nooit op gechoreografeerd moeten zijn.’ Cott schetst de werkwijze van Stravinsky: ‘Volgens Nadia Boulanger, dirigente, organiste en docente compositie aan het Conservatoire national supérieur de musique in Parijs, nam hij plaats vooraleerst achter de piano om ‘een akkoord uit te vinden’. Daarbij sloeg hij een akkoord aan, haalde er een noot uit en plaatste er een andere in, net zo lang tot hij iets speciaals had.’ Doet u niet hetzelfde?, zo legde hij Balanchine voor. ‘Mr B’. antwoordt resoluut: ‘Absoluut. Er is gebaar en er is timing. Ook ik laat dingen rusten of haal er elementen uit, breng soms een andere danser in. Maar ik kan nooit uitgaan van een vaststaande formule en daarvan simpelweg de waarden wijzigen. Natuurlijk, in enkele seconden is het mogelijk bewegingen te creëren, gewoon, aan de hand van een dergelijke simpele formule. Maar om iets belangrijks te maken, om tijd en ruimte te vullen met lichamen – verschíllende lichamen die zich bijzonder tot elkaar verhouden, dat is andere koek.’

In latere interviews beantwoordde Balanchine zijn eigen prangende vraag omtrent kunst en trok toen een parallel met theaterbezoekers die naar het theater gaan om te huilen of hun juist hun eigen leven bespotten: ‘Ik ben getrouwd, mijn vrouw en kinderen hebben mij verlaten, en ik ben ongelukkig en voel dat ik mezelf van kant ga maken. En dat is wat ik denk dat kunst is.’

KADER JEWELS
Jewels (1967) is een geslepen, flonkerend drieluik. Het is niet alleen een ode aan de fraaist denkbare edelstenen, maar ook aan de Franse, Amerikaanse en Russische balletstijl. Elegant, geraffineerd en messcherp. De choreografieën van Balanchine vormen ook voor dansers van nu nog altijd een continue uitdaging. Voor het laatst danste Het Nationale Ballet dit meesterwerk in 2006. Het gezelschap is er trots op te behoren tot de selecte Europese gezelschappen die Balanchines meesterstuk mogen uitvoeren.
Jewels bestaat uit de delen: Emeralds, Rubies en Diamonds. In het decorontwerp van beeldend kunstenaar Toer van Schayk is door middel van een geraffineerd lijnenspel de facetvorm van geslepen edelstenen gesymboliseerd. De lange, romantische Emeralds-rokken, de gedurfde rode kostuums in Rubies en de sprookjesachtig klassieke tutu’s in Diamonds zijn gemaakt naar de authentieke ontwerpen van Barbara Karinska.

Jewels is te zien van 12 tot en met 26 februari 2015 in Nationale Opera & Ballet. Tourneevoorstellingen in Den Haag (Lucent Danstheater, 19 februari) ) en Utrecht (Stadsschouwburg, 25 februari)

GEORGE BALANCHINE
George Balanchine (1904-1983) is de grootmeester van het verhaalloze muziekballet. Zijn balletten schitteren met name door de razendknappe architectonische opbouw van de choreografische patronen en dansthema’s waarmee hij de ruimte bespeelt.
Balanchine werd op negenjarige leeftijd aangenomen op de Imperial Ballet School (tegenwoordig de Vaganova Ballet Academy) in Sint-Petersburg, waar hij cum laude afstudeerde in 1921. Hij werd opgeleid volgens de traditionele principes en stijl van Marius Petipa. Na zijn opleiding vertrok hij naar het corps de ballet van het Mariinsky Ballet. Drie jaar later kregen Balanchine en een aantal mededansers toestemming om de Sovjet-Unie te verlaten voor een tour door Europa. Balanchine keerde nooit meer terug.

Tijdens deze tour ontmoette hij Serge Diaghilev. Van hem kreeg Balanchine de kans om te werken met componist Igor Stravinsky, een samenwerking die geduurd heeft tot diens dood in 1971. De jaren daarna werkte hij op verschillende plaatsen in Europa voordat hij op uitnodiging van kunstkenner Lincoln Kirstein naar de Verenigde Staten vertrok in 1933. In 1934 creëerden Kirstein en Balanchine de School of American Ballet, die vandaag de dag nog steeds bestaat. In 1948 richtten Kirstein en Balanchine het New York City Ballet op, waar Balanchine tot zijn dood in 1983 artistiek directeur en balletmeester is geweest.
Balanchine heeft meer dan 400 choreografieën gemaakt gedurende zijn carrière. Zijn techniek is een mix van klassiek-romantisch en Broadway, resulterend in zijn revolutionaire, als neoklassiek omgeschreven stijl. Balanchine maakte choreografieën voor ballet, films, opera’s, revues en musicals.

Jewels door Het Nationale Ballet is te zien van 12 februari t/m 26 februari 2015.