Lichtontwerper Pelle Herfst
Gepokt en gemazeld. Lichtontwerper Pelle Herfst is sinds 1980, hij was toen een broekie van net zestien, actief in het theater. Maar hij is ook kind aan huis bij (inter)nationaal gereputeerde musea. “Musea zijn belevenisfabrieken geworden. Mijn theaterachtergrond kan ik daar dus naar hartenlust kwijt.”
Zestien was je, en je hing de schooltas vrolijk aan de wilgen?
“Ik ben een ‘coulissenkindje’, kind van ouders die allebei in het theater werkten, ben dus grootgebracht tussen de coulissen. Als vervroegd schoolverlater had ik inderdaad ternauwernood de leerplichtwet achter de kiezen, of ik besloot af te stappen op het Nieuwe de la Mar. Op de bonnefooi. Of ik er misschien aan het werk mocht.
Dat mocht. Het is te danken aan de toenmalige toneelmeester Johan Maaswinkel dat ik me er het vak van allround theatertechnicus eigen heb kunnen maken. Ik ben er begonnen als toneelveger maar gaandeweg mocht ik ook aan de lichtknoppen draaien. Ik voelde trots toen ik op een dag een voorstelling met actrice Mary Dresselhuys mocht bedienen.”
Hoe ging dat destijds toe?
“Daarvan moet je je rond 1980 geen al te grote voorstellingen maken. Er waren toen geen technische eilanden in de zaal voor het bedienen van het licht en AV. De habitat van de lichtbediener beperkte zich toen doorgaans tot een plek die goed was weggestopt tussen de donkere coulissen. Krachtig timmerend op een flinke kast kon je alleen door het overhalen van een hendel een nieuwe lichtstand bereiken. Geen stilzoevende schuivende lichtregelaars toentertijd. Ik heb het vak van lichttechnicus geleerd op wat je noemt een oude fiets: een 24-kanaals ADB met 2 walsen. Lichtontwerpers waren er nog maar heel sporadisch en kwamen veelal uit het buitenland.”
Je hebt je als dus de grondbeginselen van het vak zonder opleiding te volgen eigen gemaakt.
“In mijn begintijd was er geen opleiding voor wat ik wilde zijn: lichtontwerper. Ik ben autodidact, heb inderdaad geen opleiding theatertechniek doorlopen, geen ‘lichtschool’ gevolgd. Wel heb ik op een gegeven moment aanvullende cursussen in Londen gedaan.
Kijk, de lichttechnici van nu weten heel precies hoe ze met welke willekeurige lichttafel dan ook moeten omspringen, hoe ze een gewenst effect tot stand moeten brengen. Ze bedienen die tafels met veel meer gemak dan ik dat zelf kan. Ik zie dat niet als een probleem, en vind het ook geen nadeel. Het gaat erom dat ik in staat moet zijn over te brengen wat ik als ontwerper met mijn lichtplan beoog. Ik ben bezig met licht, niet per se met techniek, die is alleen een heerlijk hulpmiddel om de creativiteit te uiten.
Met anderen praten over licht blijft een lastige aangelegenheid. Natuurlijk bedien je je van jargon. Als ik over een “wash”praat, weet iedereen in mijn nabijheid wat ik daarmee bedoel, maar een opdrachtgever heeft geen idee. Maar ook die moet je kunnen overtuigen. Daarom is het vaak handig om het ontwerp te visualiseren, bijvoorbeeld door programma’s of filmpjes.”
Wat zie jij als zijnde ontwerper als jouw handtekening?
“Dat is eigenlijk moeilijk te zeggen. Het ideale ontwerp is tegelijk ook het meest geëigende ontwerp voor de bedoelde toepassing. Omdat ik lang licht heb gemaakt voor film ben ik een ‘filmische’ aanpak heel mooi gaan vinden. Het heel precies aanlichten, het kadreren. Dat is in het theater soms ook toepasbaar. Maar het zijn en blijven in de kern twee heel verschillende disciplines.”
In bijna dertig jaar heb je het vak snel, fundamenteel en aan den lijve zien veranderen.
“Klopt. Allereerst bracht de lichtcomputer een kentering teweeg. Het aantal lichtstanden kon daardoor opeens ontzettend groeien en gecombineerd met het grote bedieningsgemak zorgde dat voor veel meer dynamiek op de theatervloer. Vervolgens kwamen de ‘moving heads’. Daarmee ontstond meer bewegingsvrijheid, kwamen er meer keuzemogelijkheden, met name met betrekking tot het kleurgebruik en het tot stand brengen van allerlei lichtverschuivingen. Bijkomend voordeel was dat je minder schijnwerpers nodig had en meer effecten kon bereiken.
De laatste grote verandering voltrekt zich op dit moment met de invoering van ledlicht. In technische zin is dat type weliswaar nog volop in ontwikkeling. Maar de laatste jaren zijn grote stappen gezet. Het is ongetwijfeld het licht van de toekomst. Het grootste voordeel is de ongekende mogelijkheden die de theaterled-schijnwerper met zich meebrengt, en dat het kleurgebruik digitaal wordt aangestuurd. Daarnaast zal ledlicht op den duur behoorlijke voordelen aan stroomverbruik opleveren.”
Ledlicht heeft vooralsnog een wat kil en koud imago…
“De voorlopers waren niet altijd oké. Vaak ging het regelrecht om troep. Maar vandaag de dag zijn er prima schijnwerpers op de markt die zijn gebaseerd op een doorontwikkeling van de ledtechniek. Nog altijd doet het licht van een halogeenspot natuurlijker aan, dat is waar. De led heeft het kleurenspectrum nog niet weten te evenaren.
Maar dat moment komt steeds dichterbij. Nog een voordeel: straks ben je van het eeuwige gedoe met kleurenfilters af. Je kunt volstaan met acht schijnwerpers in plaats van zestien voor meerdere totalen. Over vijf jaar is er geen enkel theater te vinden dat het ledlicht niet heeft omarmd. Ledlicht is een groeimarkt.”
Je bent ook de lichtontwerper voor uiteenlopende musea.
“Meer en meer zijn musea oorden waar de beleving voorop staat. Fijn voor mij, want dat ken ik, in het theater is dat immers ook zo. Ik kan op die manier leren van de verschillende genres en disciplines die ik bedien: dat loopt van toneel, dans, opera, musical tot tv, film, en musea. Het is juist de afwisseling die voor mij zo fijn is en productief. Momenteel werk ik aan de verwezenlijking van een lichtplan voor het hoofdkwartier van Nestlé, dat in Vevey in Zwitserland aan een prestigieus museum bouwt. Een groot project. Je merkt dan vaak dat de beschikbare budgetten voor lichtontwerp in het buitenland veel groter zijn dan in Nederland. Hier is het licht nog te vaak een koude sluitpost.
Het aanlichten van schilderijen is een complexe aangelegenheid. Je hebt te maken met kunstwerken, die dienen natuurlijk prachtig belicht te worden. Tegelijkertijd bestaat kans op schade door langdurige blootstelling aan licht. In een vroeg stadium moeten daarom keuzes gemaakt worden over de manier van exposeren en belichten. Omdat we de kunstwerken zo echt en naturel mogelijk willen belichten, moeten we uitgaan van een lichtbron die het complete kleurenspectrum optimaal weergeeft – en daarvan is bij vele led-lichtbronnen nog geen sprake van.
Maar het wordt snel beter, de leds in de duurdere segmenten presteren steeds beter. Het Rijksmuseum, bijvoorbeeld, is duidelijk te vroeg geweest met het gebruik van LED. Jammer.”
Als lichtontwerper moet je het durven om visionair te zijn, ‘maximaal’ te visualiseren.
“In musea proberen we steeds vaker theatertechnieken te introduceren, dat sluit beter aan bij nieuwe wensen van exposeren; musea zijn plekken waar mensen samenkomen, plekken van drama, vermaak en intellectuele uitdaging. Alles komt er dynamisch en gecontroleerd samen, zowel wat het belichten van de collectie en de ruimte betreft, als audiovisuele belevingen. En vooral over de samensmelting van alle disciplines.”
Pal tegenover de bedrijfsruimte van Rapenburg Plaza aan de Westerdoksdijk in Amsterdam gloren aan de overzijde van het IJ de contouren het beroemde Overhoeks-gebouw.
“Die tachtig meter hoge voormalige kantoortoren is in 1966 ontworpen door de Nederlandse architect Arthur Staal in opdracht van Koninklijke Shell. Na een grondige renovatie opent binnenkort daar de A’DAM Toren, een combinatie van kantoren en uitgaansgelegenheden.
Bovenop verrijst een vierkantig observatiepunt, dat straks een ronddraaiend restaurant is. We mogen het gebouw gaan uitlichten en dat is werkelijk top. Vanuit de vier poten waarop het rust gaan we het gebouw theatraal belichten waardoor dit straks tot een landmark van Amsterdam wordt.
kader:
Pelle Herfst
Pelle Herfst is, samen met collega’s Sierk Janszen en Tom Verheijen, eigenaar van Rapenburg Plaza, een bureau voor ‘Lichtontwerp en ShowControl’, gevestigd aan de Westerdoksdijk, aan het IJ, nabij het stadscentrum van Amsterdam. Het bureau is gespecialiseerd in lichtontwerpen voor theater, musea en architectuur. Rapenburg Plaza heeft twaalf personeelsleden in vaste dienst.
Tot zijn opdrachtgevers behoren naast de in het artikel genoemde onder meer Artis (Het Groote Museum), het Scheepvaartmuseum Amsterdam, Dordrechts museum, het Nationaal Militair Museum in Soesterberg, Stadsarchief Amsterdam en Naturalis in Leiden.