Bitch of tragische heldin?

Marike Mingelen als minister van Justitie

Vijf dames, fikse vrouwen die een eigen carrière opbouwen in de politieke arena. Ze raken vermoeid en gefrustreerd, lijken te sneuvelen. De Haagse Theatergroep Drang maakt een vrolijke toneelvoorstelling over hen.

“Als een Kamerlid iets zegt waarvan ik vind dat hij daar gelijk in heeft, dan zeg ik: Ja, dat is zinnig, dat neem ik mee. In een mannelijke cultuur wordt dat vaak gedefinieerd als verlies. Dat vind ik heel dom. Politiek wordt gedomineerd door mannen. Dat uit zich in machtsspelletjes, vooral in termen van winnen of verliezen. Vrouwen zijn daar veel ontspannener in.” Opgetekend uit de mond van oud-minister van Verkeer en Waterstaat Hanja May-Weggen in 1993.

Bijna achtenvijftig jaar geleden kwam er voor het eerst een vrouw in het kabinet: Anna de Waal, als staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Haar politieke partij, de KVP, leverde in 1956 ook de eerste vrouwelijke minister, Marga Klompé. Deze benoemingen in het grijze verleden ten spijt, klinkt nog altijd de luide roep om meer vrouwen in de politiek, met als laatste voorbeeld het verdelen van Europese topfuncties verleden week. Volgens website vrouwenbelang.nl werken streefgetallen niet in de strijd om het glazen plafond te doorbreken: een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de politieke lichamen is alleen te bereiken door kandidatenlijsten samen te stellen met om en om een man en een vrouw, of door een doeltreffende herziening van het kiesstelsel.

Het toneelstuk En alle vreugd en werk lijkt ver en vreemd en overbodig geeft een imaginaire ontmoeting weer tussen vier vrouwen die het niet echt gered hebben in de Nederlandse krachtpolitiek van de laatste jaren. De karakters zijn geïnspireerd op de ex-bewindsvrouwen Ella Vogelaar, Elske ter Veld, Rita Verdonk en Winnie Sorgdrager. Zij worden vanuit een witte wolk gadegeslagen en becommentarieerd door een hoogstverwonderde Marga Klompé.
In het stuk geeft Marike Mingelen – inderdaad: de vrouw van – kleur aan de minister van Justitie, geïnspireerd op de figuur van D66-politica Winnie Sorgdrager, onder meer minister van justitie in het eerste, paarse, kabinet van Wim Kok. Zij kwam in een lastig parket toen ze in conflict kwam met de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal, Arthur Docters van Leeuwen. Mingelen: `Het is een interessant personage. Ze speelt viool, schreef boeken over Bach, Beethoven en Mozart. Een zeer kundig juriste. Uiteindelijk bleek het geen politica, ze kon niet op tegen de macho- en mannencultuur op het ministerie. Die uiteenlopende kanten aan haar persoonlijkheid, die vind ik boeiend. Dat maakt de rol interessant. Afgeven op politici is gemakkelijk, ik wil graag laten zien dat ze te goeder trouw zijn, maar beetje bij beetje gevangen lijken te raken in het systeem.”

Bij Drang speelde Marike Mingelen vorig seizoen de rol van minister van Onderwijs in de voorstelling Personeelsfeest. Het lijkt haar aan te kleven, dergelijke politiek geladen rollen. “Ik zoek het niet op, het komt mijn kant uit. Wellicht denken mensen: Die zit dicht bij het vuur, die weet er meer van. Dat valt in de praktijk wel mee, maar het politieke jargon en de sfeer van het Binnenhof, die zijn me natuurlijk niet vreemd.”

De opgang en ondergang van de politieke dames speelt zich af in een circusachtige omgeving en aankleding. Mingelen: “Dat geeft aan het stuk een luchtig karakter. Maar is op zichzelf natuurlijk ook een statement. Toch is de voorstelling niet zozeer een zwaarwichtig, politiek pamflet. Met veel humor en muziek laten we zien waarop deze vrouwen zijn vastlopen:  Wie zijn hun vijanden? Hun politieke leider, de oppositie, de media? De ambtenaren op het eigen ministerie? Zijn het bitches of tragische heldinnen? Of valt er gewoon weinig vreugd te beleven aan het politieke werk?”

En alle vreugd en werk lijkt ver en vreemd en overbodig van Theatergroep Drang is te zien van  26 november t/m 20 december 2009 in Drangstudio, Schelpkade 45 in Den Haag. Info: Drang 070-3464645. Website: www.drang.nl.

Een pond vlees als politiek onderpand

Engelstalig toneel in Koninklijke Schouwburg

‘Uit je neus eten is al een politieke daad. Een steen oprapen, de eerste stap naar martelaarschap.’ In de Koninklijke Schouwburg in Den Haag vindt op tekst van Abdelkader Benali een speelse maar indringende ontmoeting plaats tussen Shakespeare en het Midden-Oosten.

In Shakespeares De Koopman van Venetië sluit de Jood Shylock een contract voor een geldlening met Antonio. Als die blijkt niet aan zijn verplichtingen blijkt te voldoen, eist hij zijn deel: een pond vlees, Antonio’s vlees welteverstaan. Shylock wordt daarop veroordeeld tot de allergrootste vernedering, die van de gedwongen bekering tot het christendom. Hij beroept zich op het recht van vergelding, ofwel wraak. Abdelkader Benali, hier vooral bekend van de novelles Bruiloft aan zee en De langverwachte, creëerde het personage van de acteur Palestijnse acteur Jasser Mansoer. In het stuk staat die op het punt staat het toneel op te gaan als Shylock.

Benali’s monoloog, daterend uit 2001, werd indertijd gespeeld door Saabri Saad El Hamus. Het stuk werd meteen geselecteerd voor het Theaterfestival, als een van de opmerkelijke voorstellingen van dat seizoen. Vorig jaar was het te zien op het Edinburgh Fringe Festival, en, wegens behaald succes, daarna ook in Chicago en Londen. Komend weekeinde is het te zien in Het Paradijs, de bovenzaal van de Koninklijke Schouwburg.

De rol van Jasser Mansoer wordt nu gespeeld door de in Engelse toneel- en filmacteur William el-Gardi. Zijn Egyptisch/Soedanesische afkomst verschaft de voorstelling een dubbele bodem. El-Gardi: “De Palestijns-Joodse kwestie is in het stuk onderhuids aanwezig, en die is eerder persoonlijk dan politiek. Het publiek kijkt immers door de ogen van de acteur Jasser. Ja, ik heb een Arabische achtergrond en Shylock is zo ongeveer een archetype geworden; maar ik speel Shylock niet, ik speel de rol van de broodacteur Jasser Mansoer die als Shylock het toneel op moet. Als acteur kun je je naar mijn mening trouwens geen moreel oordeel permitteren over het personage dat je vertolkt.”

De rol van Mansoer raakt El-Gardi. Er zijn zeker overeenkomsten tussen hem en zijn personage: “Niet alleen omdat het gaat om een toneelspeler met alle beroepsangsten van dien, maar ook omdat de Shylock van Shakespeare zich een buitenstaander voelde in een westerse wereld. En ik moet bekennen dat ik me sinds ‘nine eleven’, en hoewel volledig verwesterd, toch heel anders bekeken voel. Dat is niet altijd gemakkelijk te bevatten.”

De Jasser Mansoer van Benali vertoont sterke uiterlijke gelijkenis met Yasser Arafat. In plaats van Shylock zou Mansoer, eigenlijk al van kindsbeen af, graag de rol van Arafat spelen. In het stuk laat hij Mansoer fantaseren over zijn mogelijke rol als Arafat: ‘De bakker wilde de wereldberoemde acteur Mansoer begin jaren negentig geen brood verkopen omdat hij dacht met Jasser Arafat de beroemde terrorist te maken te hebben. Later kreeg ik het gratis omdat ze dachten dat ik Jasser Arafat de vredestichter was.’ El-Gardi: “Zijn ambitie om toneel te spelen heeft Mansoer in de veilige, fictieve theaterwereld gebracht. Maar daar wordt hij alsnog met zijn vijand geconfronteerd.”

Benali is ook in het buitenland inmiddels een veelgelezen auteur. Zijn romans zijn in vele talen vertaald en ook zijn toneelstukken worden gretig gelezen.  El-Gardi kende de naam van Benali voordien niet, maar, zegt hij, sinds hij zich meer verdiept in de Europese literatuur, heeft hij gemerkt dat Benali’s naam rondzoemt. El-Gardi en Benali hebben elkaar echter nog nooit ontmoet. Hij hoopt dat dat het komend weekeinde gaat gebeuren. “Ik ben uiteraard zeer benieuwd wat hij van de voorstelling vindt.”

Jasser van Abdelkader Benali, gespeeld door William el-Gardi. Van wo 25 t/m za 28 november in de Koninklijke Schouwburg, Den Haag. Meer informatie: www.ks.nl. Toegangskaarten: 0900 – 3456789.

Een zwart gat aan herinneringen

Toneelgroep De Appel – Ben ik al geboren?

Ze wandelt in haar herinneringen. Ze voelt zich als een kikker zonder longen, als een film die verbrandt terwijl er geen kopie meer is, als een harde schijf zonder back-up. De vrouw in Ben ik al geboren? van Toneelgroep De Appel leeft op de tast, de losgeslagen ankers van haar herinnering lijfelijk met zich meetorsend, en kijkt als het ware van buitenaf op haar leven toe. De lijdensgang speelt zich af temidden van haar tot schimmen verworden man, kinderen en familie. Ze kijkt hen recht in de ogen, maar blijven niettemin onbereikbaar. Ze hoort niet, ze begrijpt niet. Ze speelt een blijvend spel van voelhoorns uitsteken en cirkelredeneringen optrekken, van drogbeelden koesteren. Ze vraagt om een herkenningsteken, maar dat blijft uit.

De gelauwerde actrice Sacha Bulthuis, al jaren een van de rotsvaste pilaren bij Toneelgroep De Appel, werkt voor de derde keer intensief samen met regisseur / tekstschrijver Gerardjan Rijnders. Eerder schreef hij voor haar Beroerd (2002) en Het Bezoek (2005). Deze keer spreekt ze een monologue intérieur van hem uit. Eentje van het hermetische soort, virtuoos taalbouwsel en episch gedicht ineen. Wat obligaat aandoend tegenspel is er bij tijd en wijle van een zevenkoppig koor dat in bewegingstaal uitdrukking geeft aan de wereld om haar heen.

Is ze dement? Zit de dood haar op de hielen? In de roes van een dormicum? Ligt ze in coma? Zijn we getuige van een bijna-doodervaring? Hallucineert ze? Is ze nog niet geboren? Het antwoord is niet letterlijk uit Rijnders’ tekst te destilleren; wel wordt inzicht geboden in haar leven, in haar eigen geschiedenis dan wel in haar aanstaande bestaan. Aan haar taalgebruik te oordelen hebben we te maken met een ontwikkelde en belezen vrouw die zich heeft volgestopt met veel wissewasjes die ze op afroep weet op te lepelen: “De wereld bestaat uit krantenknipsels.” Ze stelt vragen, ze uit zorgen. Ze vraagt haar kinderen om vergeving want ze las boeken las terwijl ze ze had moeten verzorgen. Toch blijven de naasten die haar omringen op onbereikbare afstand voor haar. “Familie is zoiets als een bos tulpen in een vaas, op een dag flikker je ze allemaal weg.”

Bulthuis levert wederom een prestatie van formaat. Een enkele hapering daargelaten is haar spel, haar voordracht van een grote helderheid. Haar stembeheersing is fenomenaal en de expressie die ervan uitgaat maakt het stuk de moeite waard. Toch is het een lange zit. Dat ligt niet alleen aan het genre van de monoloog maar ook aan de tekst zelf, want die laat zich maar lastig en langzaam vatten. Enige lucht wordt geboden in het sobere maar spectaculaire toneelbeeld, bestaande uit een knaloranjerode vloer en een enorme transparante halfplatte plastic luchtzak – baarmoeder, ballon, zuurstofcel en levensader ineen – waarin het koor is opgesloten, is de gestileerde, vrijwel enige attractie voor het beeldende oog. Helaas is dat alles niet voldoende om je op het puntje van de stoel te krijgen.

Toneelgroep De Appel – Ben ik al geboren? Tot en met zaterdag 31 januari 2010 te zien in het Appeltheater in Den Haag. Kaarten en meer info: www.toneelgroepdeappel.nl.

‘Den Haag Culturele Hoofdstad is een idee-fixe’

Cees Debets, benoemd tot directeur van Theater aan het Spui

Niet bepaald een man die over een nacht ijs gaat: in de maand waarin hij Abraham ziet, treedt hij na twintig jaren in de luwte dan eindelijk aan als algemeen directeur. Met ingang van wolfsmaand januari mag Cees Debets het in de verdrukking geraakte Theater aan het Spui, schuin tegenover het Haagse Stadhuis, te redden. Hij weet vele ogen op zich gericht. “Ik hoop dat mij de tijd wordt vergund om mijn eigen mening te vormen.”

Goedlachs. Ondanks een gereformeerde opvoeding en zijn nakende halve eeuwfeest oogt hij nog altijd als een kwajongen, inmiddels met een kortgeschoren en dientengevolge hard koppie en kekke bril. Twinkelende pretogen. Bruggenbouwer. Maar bovenal is hij een nuchter en beschouwend man van het kaliber dat zich zelden laat verleiden tot gespierde taal of hemelbestormende grootspraak. Hij is meer van het evenwicht, iemand die graag de dialoog zoekt. Niet polariseren, eerst luisteren. Een rechtgeaard, onvervalst poldermodel zogezegd. Niet vreemd – zijn geboortegrond ligt in het Noord-Hollandse Purmerend. Maar vergis je niet in hem: onderhuids is het een borrelen en sissen van plannen en ideeën.

Voor de goegemeente gold Debets tot nu toe als een onbekende. Hij schepte er dan ook een genoegen in om de artistiek leiders die hij diende te laten scoren, terwijl hij ogenschijnlijk zichzelf wegcijferde. Mensen die hem kennen weten beter: hij is geen diender pur sang, maar iemand die de touwtjes graag in handen neemt. Een dergelijke rol vertolkte hij eerst bij jeugdtheatergezelschap De Blauwe Zebra, dan Stella Den Haag en daarna het Haagse Crossing Border Festival. In een functioneren als achtergrondfiguur, zo heeft hij gemerkt, schuilt zijn kracht. In zijn jeugdjaren koesterde hij heel andere dromen, zocht hij juist de spotlights: “Ik wou acteur worden.” Dat klinkt parmantig, maar er ging wel een periode van besluiteloosheid aan vooraf. “Ik kon naar de Pedagogische Academie. Opeens zag ik me niet tot mijn vijfenzestigste voor de klas staan. Vermoedelijk wou ik toen al iets in het toneel, maar durfde ik die stap nog niet te zetten. Indertijd ging iedereen die een jaartje wou lanterfanten naar een kibboets in Israël. Zo ook ik. Je kon daar vrij makkelijk zonder geld overleven en snel aan werk komen. Vervolgens trok ik het land door.”

Kampen
Toen hij zich een klein jaar later aan de poort van de Academie door Woord en Gebaar in Kampen meldde kwam hij daar – opnieuw – in een hechte geloofsgemeenschap terecht. In dat traditioneel christelijke, op zondagsrust gebouwde bolwerk was de enige rimpeling de jarenlange stammenstrijd tussen ‘synodalen’ en ‘vrijgemaakten’, als resultante van een langslepende onopgeloste theologische onenigheid. Die staat van gewapende vrede werd doorbroken toen zich in het stadje eind jaren zeventig een Kunstacademie vestigde, gevolgd door de Academie voor Woord en Gebaar, de Toneelschool zogezegd. “Die stroom jonge gastjes veroorzaakte onrust en opwinding: de eerste krakers, graffiti, afwijkende kleding en gewoontes. De dorpsbevolking zag in alles wat we deden iets uitdagends, iets onorthodox, ongeacht wat je deed.” Het was de tijd van ingelaste gemeenteraadsvergaderingen over het volgens de inwoners afschuwwekkende naakt dat in de Kamper Stadsgehoorzaal te zien zou zijn. “Gruwelijke voor de bevolking natuurlijk, maar des te leuker voor ons, want daardoor waren we in staat om ons met ze meten en volop mee te discussiëren.” Dat maakte hem – jongste telg uit een gezin van zes kinderen voor wie de weg naar een zekere vrijzinnigheid toen al was gebaand – hongerig en gretig. “Maar onder collega-studenten kwam het weleens tot heftige innerlijke confrontaties”.

In dat eerste jaar formeerde zich al snel een club zielsverwanten, en die is nog steeds getrouw aan elkaar. De kern van deze met terugwerkende kracht als gouden lichting te bestempelen vriendengroep liep bij elkaar de deur plat: Alize Zandwijk, Anneke Blok, Paul R. Kooij, Marianne Seine, Marieke Heebink, Johanna ter Steege, Sylvia Weening, Pinie Treffers, en hijzelf. De groep zou school maken in het theater. Debets komt niet vaak meer in de Hanzestad. “Wel heb ik nog steeds met veel mensen van toen contact, mijn toneelliefde heeft daar wortel kunnen schieten.”

De Blauwe Zebra
Toen zich onder de naam Lijn 9 een groep afgestudeerden uit Utrecht in Kampen had gevestigd, ging hij er in een van hun producties spelen. Juist toen deed zich een schisma in de groep voor. Hij sloot zich met Willeke Hieminga, Jur van der Leq en Wim Selles aan bij regisseur Hans van den Boom. “De inboedel werd verdeeld en de oprichting van jeugdtheatergroep De Blauwe Zebra was een feit.” De groep oogstte van acquit af in binnen- en buitenland buitengewoon veel succes. Toch besloot het collectief zich na vijf jaren op te heffen. Debets: “Tijd voor nieuwe dingen. We vonden dat onze formule uitgewerkt was.”

Van den Boom werd al snel daarna uitgenodigd om in Den Haag een jeugdtheatergroep te beginnen. “Den Haag, de Randstad, koos voor ons! En door een ruimer budget konden we een groter gezelschap opstarten. Intussen was ik erachter gekomen dat mijn plek niet echt op het podium was. Ik zat bij het maken steeds meer in de buurt van Hans, pratend over de inhoud van het stuk en over de manier hoe we een en ander moesten organiseren.” Hij ging dus met Van den Boom mee naar Den Haag.

Net als eerder Kampen, lag Den Haag binnen een half jaar aan hun voeten. “We waren nog niet begonnen of we wonnen al meteen met Carmen de prijs voor beste voorstelling op het Wereld Jeugdtheater Festival in Lyon. En de dansvoorstelling Van onder uit de zak won dat jaar de Hans Snoek Prijs.” In Den Haag nam Jan Publiek de semi-volwassenenvoorstellingen argwanend op. Neem het de tongen losmakende Lange dagreis naar de nacht met Jack Wouterse en Sacha Bulthuis. “Maar die projecten waren wel ontzettend belangrijk. Zo won voor het eerst in de toneelgeschiedenis een hoofdrolspeler uit een jeugdtheatergezelschap de Louis d’Or, Herman Gilis in onze Vrijdag.”

Na tien jaar besloot hij tot een volgende stap. “Bij Stella was ik uitgeorganiseerd. Arboregels, flex-wetgeving en zo: dat soort zaken was niet aan mij besteed.” In 2000 werd hij rechterhand van Louis Behre, festivaldirecteur van het toen al roemruchte Crossing Border Festival (CBF), dat toen net Theater aan het Spui voor het Amsterdamse Leidsplein als festivallocatie had verruild. Het festival kende hij als zijn broekzak, want hij was er sinds 1994 bestuurslid. “Een heel jaar werken aan een driedaags gebeuren. Knallen moesten we, die dynamiek is leuk.” Bovendien kon hij een jongensdroom waarmaken. “Ik kon de muziek en de literaire wereld van dichtbij leren kennen. Samen met Louis naar Parijs voor een concert van Goran Bregovitch en er de première voor Nederland in de wacht slepen – daar deed ik het voor.” Het festival keerde na drie uiterst succesvolle edities in de hoofdstad terug naar Den Haag: een informeel door Amsterdam toegezegde subsidieverhoging werd niet gestand gedaan. “En in Den Haag werden we meteen met open armen ontvangen. We brachten het festival onder bij de Koninklijke Schouwburg (KS), want in Theater aan het Spui hadden we toen al onze nieuwe loot The Music in my Head gestald. Om twee festivals op een en dezelfde plek te houden, dat vonden we niet zo’n goed idee.” Na een paar edities week het CBF niettemin uit naar Theater aan het Spui, om na de recentelijke verbouwing van de ruimten van het Nationale Toneel, dat nu met de KS het Toneekwartier vormt, opnieuw aan het Voorhout terug te keren. Debets: “Een werkelijk prachtig zalencomplex, ideaal voor onze festivalformule. Jammer alleen dat er niet is voorzien in een goeie doorgang over en weer.”

Omnivoor
Het toneel is hem al die tijd na aan het hart gebleven. “Het scheppingsproces vind ik heel bijzonder: van bij wijze van spreken helemaal niks of een vreemde gedachte tot een voorstelling komen.” Hij voelt zich dan ook in de eerste plaats een creatieveling, meer dan een veredeld winkeloppasser. “Zakelijk leiders zijn een noodzakelijk kwaad, zij moeten faciliteren, steeds weer dienstbaar zijn aan de ultieme voorstelling, want dat is het enige doel.”

Een opvallend antwoord, want juist in zijn nieuwe benoeming tot algemeen directeur van Theater aan het Spui zal hij voor tal van zakelijke hoofdbrekens gesteld worden. Het vlakkevloertheater dat zich toelegt op toneel, moderne dans en als festivallocatie dient, is er volgens velen in de voorbije vijftien jaar niet in geslaagd om die vlieghoogte te bereiken die het in potentie in zich heeft. In diezelfde tijdspanne is er onder meer een jaloersmakend Toneelkwartier ontstaan, is Korzo theater tot een instituut uitgegroeid, en zal er in 2018, tegen de tijd dat Den Haag een jaar lang Culturele Hoofdstad van Europa is, een nieuw theater- en muziekcluster zijn verrezen aan het Spui waar het Residentie Orkest, Nederlands Dans Theater en het Koninklijk Conservatorium gaan zetelen. De vraag is of Theater aan het Spui dan nog wel bestaat. Debets: “Fantastisch, die bouwplannen aan het Spui.” Hij ziet vooral kansen in het verschiet. “Ten eerste: Theater aan het Spui zit wat weggestopt. Daar kun je dan nu meteen wat aan doen. En nood breekt wet: het Residentie Orkest en het Nederlands Dans Theater moeten toch ergens in Den Haag repeteren of optreden. Er is dus een duidelijke reden voor samenwerking, ook met het aanpalende Haags Filmhuis bijvoorbeeld. De toekomstige lange leegte aan het Spui biedt mij juist de kans om aan te tonen dat Theater aan het Spui ook wel degelijk autonoom bestaansrecht heeft. Hopelijk brengt de kredietcrisis dit project niet in gevaar.” Straks is er wellicht vier jaar lang opnieuw een immens gapend gat aan het Spui. “Terwijl de juiste ambiance, de sfeer verschrikkelijk belangrijk is. Bezoekers moeten zich op hun gemak kunnen voelen. Een theater is een ontmoetingsplaats. Dat klinkt wat flauw, maar ik denk dat de helft van het succes van het CBF te danken is aan de entourage. Een goeie programmering alleen is niet zaligmakend.”

Als opmaat wordt hij echter meteen voor een voldongen feit gesteld: “Theater aan het Spui is helaas niet goed uit het nieuwe Kunstenplan te voorschijn gekomen. De functie van werkplaats en laboratorium voor nieuw theatertalent is haar afgenomen. “Ik hoop daar iets aan te kunnen doen, dat is belangrijk voor het theaterklimaat in de stad, en bij uitstek in een vlakkevloertheater komt talentontwikkeling het best tot haar recht.” Ook wil hij het jeugdtheater er opnieuw een vaste plek geven. “Mijn voorganger John Reinders is gestopt met jeugdtheater. Hij wilde zichtbaar maken wat budgetvermindering zou betekenen. Achteraf gezien is dat te betreuren. Theater aan het Spui moet er zijn voor jong en oud. Dat is cruciaal voor de publieksopbouw, maar ook voor liefhebbers van jeugdtheater en niet te vergeten ook voor theatermakers. Kijk naar Vlaanderen, daar is het jeugdtheater een opstap naar de grote zalen en gezelschappen. Die makers maken nu de dienst uit in het volwassenencircuit. In Nederland is dat tot nu toe alleen Alize Zandwijk gelukt.”

Vanaf het prille begin van zijn aantreden zal hij niet alleen moeten vechten voor lijfsbehoud van zijn theater, parallel eraan is het veroveren van een waardige plek in het grote geheel van het voornemen om Den Haag tot Culturele Hoofdstad van Europa te maken. “Ik hoop tegen die tijd nog directeur van Theater aan het Spui te zijn. Diep in mijn hart zie ik Den Haag Culturele Hoofdstad als een idee-fixe, als een aanjager – maar zoiets moet je natuurlijk niet hardop zeggen. De weg ernaartoe is eigenlijk veel interessanter. Het kan een nadeel zijn dat de initiatiefneemster, wethouder Klijnsma, nu weg is, maar laten we zorgen dat dit niet zo is. Tot aan 2018 resten ons negen jaren. Dat is korter dan je denkt. Laten we dus aan de slag gaan.”

streamers:
“Fantastisch, die bouwplannnen aan het Spui”

“Het scheppingsproces vind ik heel bijzonder”